Visuele retorica stelt de vraag naar de overtuigingskracht van beeld. En naar de middelen
die worden ingezet om te overtuigen.
6.1 Klassieke retorica: overtuigingskunst
Twee millennia lang heeft retorica -de leer van
welsprekendheid- een centrale rol gespeeld in het onderwijs.
Vanaf de 17e/18e
eeuw is de aandacht voor deze kennis over het overtuigen op de achtergrond
geraakt. In de
tweede helft van de 20ste eeuw is er hernieuwde belangstelling
voor de observaties en ideenvan de Griekse
filosoof Aristoteles, de Romeinse
politicus Cicero, de hoogleraar welsprekendheid Quintilianus en hun navolgers.
De klassieke retorica houdt zich bezig met alle middelen waarme je als spreker
(rhetor) probeert je publiek van
een bepaald standpunt te overtuigen. Je kunt
dit doen door vijf taken goed te vervullen, zo leerde Cicero:
§ Je kiest inhoud, argumenten, voorbeelden en anekdotes die passen bij je
doel en publiek. Ook kies je vooral dat wat precies past bij de omstandigheden
en tijd (kairosis perfecte timing).
§ Je ordent de gevonden inhoud en argumenten op een slimme manier.
§ Je verwoordt eerder genoemde inhoud met veel gevoel voor stijl, met
humor, of met bijzondere staaltjes taalgebruik, zoals vergelijkingen,
herhalingen en woordspelingen.
§ Je oefent het verhaal goed en zorgt ervoor dat het een goedlopend
verhaal is.
§ als laatste presenteer je de tekst. De impact vergroot je door
oogcontact te houden met je publiek, door goed stemgebruik, overtuigende
houding en passende gebaren.
De klassieke retorica had van oudsher betrekking op speeches (over juridische en politieke onderwerpen).
De retorica heeft zijn
oorsprong in een bij uitstek verbale cultuur, toen vooral van het gesproken
woord.
6.2
Moderne retorica
Halverwege de 20ste eeuw nam de belangstelling
voor retorica wederom toe. Een toenemende invloed
van media, fotografie, radio, televisie,
de ontwikkeling van de psychologie en de opkomst
van vakken als marketing gingen hand in
hand met
nieuwe nieuwsgierigheid naar manieren waarop we
mensen kunnen overtuigen. Ook was er een minder
plezierige reden voor de hernieuwde aandacht,
dit door de fascistische sprekers Hitler en Mussolini.
Ook verschenen er enkele belangrijke werken die
ervoor zorgden dat de retorica weer op de agenda kwam:
▪ The new rhetoric
▪ A treatise on argumentation (Perelman en
Olbrechtstyteca 1969)
▪ De anatomie van de overtuigingskracht (007)
▪ Retorische kritiek, Overtuiginskracht van
Cicero tot Balkenende (2007)
6.3
Retorica
en beeld
Er zijn drie belangrijke vragen over de verschillen
tussen de retorische monoloog en de visuele communicatie.
§ Vraag 1: wie is de rhetor? (wie is de spreker).
§ Vraag 2: wanneer leent beeld zich voor retorische analyse? (zegt iets
over teksten en beelden die bedoeld zijn om te overtuigen).
§ Vraag 3: Is er aandacht? (Als de spreker zijn kunst verstaat, is er
doorgaans bij zijn toespraak aandacht van het aanwezige publiek).
6.4
Ethos, pathos en logos
Volgens
Aristotelos zijn de factoren ethos, pathos en logos verantwoordelijk voor de
overtuigingskracht:
Ethos: een spreker maakt gebruik van ethos (vergroot
zijn geloofwaardigheid) als hij direct of indirect naar zijn eigen kwaliteiten
verwijst.
Pathos heeft betrekking op het inspelen op de
emoties van het publiek.
Logos heeft betrekking op de argumenten waarmee
hij zijn publiek probeert te overtuigen.
Dit ging allemaal over de gesproken taal.
▪
Ethos in beeld
Het ethos is de geloofwaardigheid van de rhetor, de
persoon of
de instelling die met een beeld de kijker wil overtuigen. Iedere reclame
die schermt met onafhankelijke onderzoeksinstituten of met een
man in witte jas doet dat. De man, zie foto hieronder, roept vertrouwen op
bij degene die de reclame ziet. De man is waarschijnlijk in het echte
leven niet eens dokter, maar door zijn doktersjas lijkt hij er op.
▪
Pathos in beeld
Kan een beeld beroep doen op je gevoel met als doel je
van een bepaalde boodschap te overtuigen? Natuurlijk.
Hierbij kun je denken aan schilderijen van Jezus aan het
kruis, die de toeschouwer wil overtuigen dat Jezus Christus
veel voor de mensheid heeft geleden.
Pathos hoeft niet alleen te zitten in hetgeen wat wordt afgebeeld, maar kan
bijvoorbeeld ook effect krijgen door de manier waarop de foto is uitgesneden of
de stijl. De manier waarop iemand wordt gefotografeerd heeft veel effect op
hetgeen wat de foto uitstraalt.
▪ Logos in beeld
Bij logos gaat
het om rationele argumenten. Foto’s en illustraties kunnen door hun educatieve kracht en het gevoel van realisme dat ze oproepen, sterke argumenten vormen, bijvoorbeeld van een feitelijke toestand. Bijvoorbeeld de welbekende foto van de Vietnam oorlog. Bij het zien van deze foto is het meteen duidelijk dat er vlak voor het nemen van de foto een aanslag op de Vietnamese bevolking
was gepleegd.
6.5 Kairos: Het juiste moment
Kairos is door
sofisten en Aristoteles een centraal begrip geworden in de retorica.
Kairos (retorica) = de aanpassing van de spreker van zijn
boodschap aan precies deze omstandigheden en deze tijd.
Karios (fotografie) = van alle momenten precies dat ene goede
kiezen. ‘Een seconde later of eerder had een goed beeld opgeleverd maar niet zo
goed als dit beeld, Barthes 1981)
Volgens de Grieken =
Karios de god van het vluchtige moment, de gunstige kans om het menselijke lot
te ontvluchten door hem of haar bij de vlecht te pakken.
De kans van het goede moment (kans of occasio) wordt vaak afgebeeld door een vrouw met een vlecht of pluk haar.
De kans van het goede moment (kans of occasio) wordt vaak afgebeeld door een vrouw met een vlecht of pluk haar.
6.6 Klassieke stijlfiguren
Beeldmakers steken
veel energie in stijlfiguren door meer waardevolle effecten van toegenomen
aandacht toe te voegen.
Onderzoek van Tom en
Ever (1999): Advertenties met retorische vormen worden beter onthouden en als
overtuigender ervaren dan advertenties zonder deze vormen.
Aantal stijlfiguren en
hun functies volgens Aristoteles en Quintilianus:
§ Metafoor
§ Hyperbool
§ Ironie
§ Rijm
§ Alliteratie
1577: Peacham onderscheidt 184 stijlfiguren in Garden of eloquence
Schema’s: verbale stijlfiguren die herhaling
benadrukken. (vb. rijm; en alliteratie)
Tropen: verbale stijlfiguren die
onregelmatigheden benadrukken. (vb.
metafoor)
Zijn meer inhoudelijke figuren die door
inhoudelijke onregelmatigheden de lezer laten
struikelen over de tekst.
Bij schema’s is het vertalen van de
stijlmiddelen in een boodschap relatief eenvoudig
(McQuarrie en Mick 1966)
6.7 Schema’s: regelmatigheden
Rijm: Kan zowel gebruikt worden in beeld als in tekst. Een voorbeeld voor
beeldrijm is een autoreclame waar de hond dezelfde ‘houding’ aanneemt als de
auto. Denk hierbij aan de parkeersensoren en gas geven en een alarm geluid.
Verbo-picturaal schema: Tekst wordt door beeld aangevuld. Uit onderzoek
van Hoeken blijkt dat deze advertenties met verbo-picturale elementen als beter
gewaardeerd worden beschouwd.
Repetitio: Door herhaling van een beeld of boodschap wordt deze beter onthouden.
Dit is een veelgebruikt stijlmiddel. Herhaling draagt een boodschap met zich mee.
Dit is een veelgebruikt stijlmiddel. Herhaling draagt een boodschap met zich mee.
Contrast: De tegenstelling is een buitengewoon sterk middel om aandacht te trekken.
6.8 Tropen: onregelmatigheden
Metafoor: Verduidelijkt een object of idee door een beschrijving van iets anders met
gelijke karakteristieken. (vb. met een
eikel zijn wordt bedoeld dat je iets doet dan door de beugel kan)
Synecdoche: Dit is het koepelbegrip van pars pro
toto (waarbij een deel staat voor het geheel) en totum pro parte (waarbij het geheel staat voor een deel.
Vergelijking: Een vorm
van beeldspraak waarbij een zaak of begrip met iets anders in verband wordt
gebracht door middel van een analogiserend woord (encyclo.nl)
Personificatie: Zaken of dieren worden als
personen voorgesteld. Wordt voor meerdere beeldende elementen gebruikt. Het
maakt de beeldende elementen persoonlijker. De ontvanger herkent zichzelf in de
zaken of dieren.
Hyperbool: Stijlfiguren van de overdrijving, soms in vorm van
beeldspraak of clichés. Kan een komische effect hebben. De hyperbool is het
tegenovergestelde van litotes en understatement. Met beide kan op
ironische wijze iets beweerd worden door ontkenning van het tegenovergestelde. (vb. “jahoor, natuuuuurlijk…”)
Oxymoron: Waarbij twee zaken tegelijkertijd worden gebruikt om elkaar tegen te
spreken, Die weer een beetje lijkt op de
schijnbare tegenstelling. (een paradox)
Pastiche: Nabootsing van het werk van een bekende
auteur. Het effect is voornamelijk het plezier van de herinnering. Sommige
nabootsingen zijn cliché, maar het voordeel hiervan is dat ze snel herkent
worden.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten